Boterknieën–Butterknees 2009


BOTERKNIEËN
Michèle Matyn in 1646

Boterknieën; een bijzondere titel voor een tentoonstelling. Het klinkt als een zeer Oud-Hollands woord. Wanneer je het intikt op Google, dan beland je onverwachts bij het forum van voetbalclub Feyenoord, waar het woord boterknie in bijzonder negatieve zin van toepassing schijnt te zijn op Patrick Kluivert. De Van Dale kent het woord boterknie niet. Toch kun je je er van alles bij voorstellen: hele mollige knieën bijvoorbeeld of slappe, knikkende knieën, die je verhinderen nog een stap te verzetten.

In de eerste ruimte van de tentoonstelling van Michèle Matyn (België, 1978) in kunstenaarsinitiatief 1646 in Den Haag zou je inderdaad slappe knieën kunnen krijgen wanneer je door een tweetal gaten in de vloer de onderliggende kelder inkijkt; één verkeerde stap en je kukelt er zo in. De kelder in kwestie deed ooit dienst als kaaskelder en de twee gaten zijn omgeven met grote brokken kaas en spatten felgekleurde verf; de restanten van een performance tijdens de opening van de tentoonstelling door het internationale collectief bissy bunder, waar Matyn deel van uitmaakt. De performers kwamen hierbij als geesten uit de kelder en bestookten elkaar met kaas en rotsachtige stenen, waaruit de felgekleurde verf droop. De geur van kaas hangt dagen na de performance nog steeds penetrant in de tentoonstellingsruimte.

In de tweede ruimte lijkt het dat fotografie het medium is waar Matyn zich voornamelijk op richt. Haar foto’s van bergen, heuvels en rotspartijen lijken in eerste instantie een bijna nostalgisch gevoel op te moeten roepen naar een tijd waarin de mens nog ontzag - misschien zelfs boterknieën - had voor de natuur en waarin ontdekkingsreizigers nog niet elke uithoek van de wereld in kaart hadden gebracht.

De gefotografeerde locaties ogen stuk voor stuk desolaat. Wanneer je echter langer blijft kijken dan openbaren zij letterlijk menselijke gezichten. Het duidelijkst komt dit naar voren bij een grote foto van een afvalheuvel, die zelfs iets weg lijkt te hebben van een sculptuur van Thomas Houseago. Dit soort grilligheden in het landschap boeien Matyn. Zij heeft een fascinatie voor verhalen over ronddolende geesten en versteende mensen, over syntheses van mens en natuur, zoals deze voorkomen in sprookjes, mythen en legendes. Ook de performance van bissy bunder vertoonde hier kenmerken van; met rubberen maskers getooide performers die rotsachtige stenen boven hun hoofd tillen in een soort van heidens bezweringsritueel.

Doordat Matyn de werken echter als installaties presenteert overstijgen haar verstilde foto’s het genre van landschapsfotografie. Onder de foto van de afvalheuvel ligt bijvoorbeeld een stapel linnen boodschappentasjes waarin zich een geboetseerde vogel heeft genesteld. Tegen een andere foto leunt een bezem met een hertengewei. Van weer een andere foto druipt blauwe verf op een schaal en een glazen cloche die eronder staan. In de begeleidende tentoonstellingstekst staat dat de gevoeligheid voor locaties die Matyn’s praktijk karakteriseert ook wordt gereflecteerd in de installaties waarin de fotobeelden uiteindelijk een plek vinden: de installaties plaatsen de beschouwer in een onbekende omgeving en dwingen hem uit zijn afstandelijke positie.

Dat juist een minimale ingreep een dwingender effect heeft op de beschouwer bewijst een grote ronde foto, waarop een kleine grillige heuvel met wat takken is afgebeeld. Door langs de rand van de foto een dunne marsepeinen omlijsting te kneden dwingt Matyn de beschouwer dichterbij te komen en zich niet slechts te richten op de foto zelf, maar zich ook te verhouden tot de relatie die het onregelmatig geknede marsepein aangaat met zowel de afgebeelde heuvel als de beschouwer zelf. In dit specifieke geval hoeft de foto ook geen relatie aan te gaan met erbij gesleepte attributen, maar lijken foto en marsepeinen omlijsting één organisch geheel te zijn; een geheel dat zich als sculptuur lijkt te willen en kunnen manifesteren.

Alexander Mayhew © Metropolis M
Den Haag


18/04/09 - 16/05/09

NIET VAN HIER.

Vanuit Krakow besloot ik verder te trekken in Oostelijke richting.
Ik was nieuwsgierig geworden door de verhalen die ik had gehoord over T. en M. Ministaatjes die per toeval waren ontstaan als residu van het laatste politieke steekspel.
Overgebleven rafels aan de zomen van nieuwe ideologische bolwerken, economisch onvruchtbare, vergeten en tijdloze gebieden.

In M. aangekomen, merkte ik dat mijn hypothesen klopten. Ik kwam alleen stokoude mensen en kinderen tegen.
En leegte. Veel woeste onherbergzame leegte.
Op zekere dag zag ik temidden van dat mysterieuze, licht onheilspellende landschap op een heuveltje een jonge vrouw zitten.
Toen ik dichterbij kwam, zag ik dat ze een camera op haar schoot had.
Haar kapsel en contouren verraadden dat ze niet van hier was. 
Ze leek gedropt van een andere planeet.

Gelukkig bleek ze niet onvriendelijk en we raakten aan de praat.
Ze vertelde me van de grilligheden in het landschap die haar fascineerden.
Ze had lang gesproken met een oud vrouwtje in het huis in de verte.

Deze had haar verhalen verteld over ronddolende geesten en versteende mensen.
Zulke syntheses van mens en natuur fascineerden haar. Ze las er graag over in sprookjes, mythen en legendes. 
Bestond er eigenlijk wel een grens tussen realiteit en fantasie?

Ik vroeg me af of haar verblijf hier een tegenpool vormde voor het kille, rationele en economische gedrag in haar thuisland.
Met haar keek ik een tijd lang geconcentreerd naar de twee steenklompen tegenover ons.
Ik merkte dat mijn visie geleidelijk veranderde.
Er ontstond een vage gloed.
Heel even dacht ik zelfs dat er iets bewoog.
Mijn droom werd verstoord door gerommel in mijn maag.
Ik besloot dat ik ergens iets moest gaan eten. Ik schudde haar hand en vroeg haar naam.
'M' zei ze 'M.M'

Naar aanleiding van een ontmoeting tussen GJD en MM
op 6 april 2009, Den Haag